Ingebragt op 12 januarij ’s middags
ten 3 ure, Anna van Zwaanswijk,
weduwe van Burkum, lijdende aan
zware koortsen. ’S avonds ten
8 ure verhief zich de koorts
in zoodanige mate dat de oppasseres
het noodig geacht heeft den
huismeester te waarschuwen.
Deze sloeg er geen acht op; de
geneesheer werdt niet ontboden,
eene tweede waakster werdt niet
toegestaan alhoewel er zich in
een ander gedeelte van het gebouw,
eene pas ingebragte kraamvrouw
en een sinds weinige uren geopereer-
de patient bevonden. De toestand
van eerst genoemde patiente werdt
gedurende den nacht van dien
aard dat de andere patienten
haar gedurig te hulp zijn moeten
komen en ’s morgens ten 9 ure
is zij overleden, na herhaaldelijk
doch te vergeefs de hulp van
een geneesheer te hebben inge-
roepen. Dit feit, onder vele an-
deren, en niet het eerste
van dien aard dat Regentessen onder
uwe aandacht brengen, komt
haar ernstig genoeg voor om
wederom als treurig bewijs
te strekken van het gebrek
aan geneeskundige hulp en
aan nauwlettend toezigt
van den huismeester, waaraan de
patienten in het gasthuis zijn
blootgesteld.
Regentessen maken u ook
opmerkzaam op een groot ge-
brek dat er in de badkamers
bestaat doordat er geen kagchels
aanwezig zijn. Patienten toch
die warme baden moeten gebruiken,
zoo als er zich nu in het gast-
huis bevinden, kunnen niet
zonder schade de koude lucht
in de badkamers doorstaan.
Dit gebrek valt ieder in ’t oog en
herhaalde klagten dien aangaande
die zijdelings tot de regentessen
kwamen, noodzaken haar u
dringend te verzoeken hierin
te willen voorzien.
Voorts nemen regentessen de
vrijheid uwe aandacht te ves-
tigen op de nalatigheid die
onlangs heeft plaats gehad,