Op vrijdag 13 december 1872 vermoorden Hendrik Jut en zijn vrouw Christina Goedvolk de Haagse weduwe Theodora van der Kouwen-ten Cate en haar dienstmeid Leentje Beeloo. Het echtpaar heeft geldproblemen sinds Jut werkloos is. Christina heeft een tijdje bij de weduwe gewerkt als dienstmeid en weet daardoor dat zij niet arm is. Aan de moord is in de landelijke pers van 17 december 1872 uitgebreid aandacht besteed.
Jut en Christina gaan er na de moord met een enorme buit vandoor. Na vele omzwervingen vestigen ze zich in Rotterdam. In 1875 praat Jut daar zijn mond voorbij tegen een klant in zijn koffiehuis, die zich afvraagt hoe hij toch zo rijk is geworden. Kort daarna wordt het echtpaar gearresteerd. Door de gruwelijke moord en de lange zoektocht naar de daders is er heel veel aandacht voor het proces. Op 6 mei 1876 krijgt Hendrik Jut levenslang voor de dubbele moord. Maar het volk vindt dat niet genoeg; zij wensen de doodstraf. Die is echter net in 1870 afgeschaft.
Een kermisexploitant weet wel raad met deze onvrede: hij heeft een attractie waarbij mensen met mokerslagen hun woede kan afreageren. Door met een hamer op een hefboom te slaan, komt het andere uiteinde omhoog. Daar ligt een gewichtje op dat omhoog wordt geschoten en langs een rail omhoog glijdt. Slaat men hard genoeg, dan komt het gewichtje tot helemaal bovenaan en komt het tegen een bel. Winst! Hij noemt deze de Kop-van-jut. Het is een ideale manier om de volkswoede te gelde te maken.
Hendrik Jut werd overgebracht naar de strafgevangenis van Leeuwarden, waar hij twee jaar later op 26-jarige leeftijd overleed. Christina werd wegens diefstal veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuis. Zij vestigde zich in 1892 in Haarlem, waar ze hertrouwde en overleed in 1926 op 79-jarige leeftijd.