Op 23 november 1245 kreeg Haarlem stadsrechten van graaf Willem II van Holland. Vanaf dat moment mocht Haarlem zich een 'stad' noemen. In dit document staan alle rechten van de stad, zoals het hebben van een eigen bestuur, het maken van eigen wetten, het recht om tol te heffen en het recht om stadswallen en stadsmuren te bouwen. In ruil hiervoor moest de stad belasting betalen aan de graaf.
Bijzonder (maar niet uniek) is dat het stadsrecht van Haarlem uit twee delen bestaat: een grote charter en een kleine charter. Aan beide delen hangt het (jacht)zegel van de graaf van Holland. Waarom het stadsrecht uit twee delen bestaat is niet helemaal zeker, maar waarschijnlijk lukte het de schrijver simpelweg niet om alle tekst op één stuk perkament te krijgen.
Zoals in die tijd gebruikelijk was werd het stuk in het Latijn geschreven, de officiële ambtenarentaal uit de Middeleeuwen. Voor dagelijks gebruik door het stadsbestuur werd een volledige vertaling in de Nederlandse taal gemaakt. Deze versie is opgenomen in het zogenaamde “ruige boek”.
Wat betekende stadsrechten voor de inwoners van Haarlem?
- Een stadsburger was niet langer onderhorig aan de willekeur van een landheer; hij hoefde bijvoorbeeld niet langer gratis een aantal dagen per jaar herendiensten te verrichten
- Een stadsburger was vrij om een vak te leren bij een gilde en zelfstandig vakman te worden, of zijn werkkracht aan te bieden aan wie daarvoor loon wilde betalen
- De stad mocht mensen van buiten tot stadsburger (poorter) benoemen, of misdadigers uit de stad verbannen
- Het stadsbestuur mocht zelf belastingen heffen en een eigen stadsleger oprichten, zelf rechtspreken en zelf straffen.