Op 3 mei 1492 verzamelden een grote groep Westfriezen en Kennemers zich voor de stadspoorten van Haarlem. Doordat de zomer te nat was en de graan oogst mislukte, stegen de graanprijzen. Toen Jan van Egmond, de graaf van Holland, ook nog eens een belastingverhoging invoerde, kwamen mensen in opstand.
Een opstandig leger van boeren, het zogenaamde ‘kaas- en broodvolk’, verzamelde zich voor de Kruispoort. De arme inwoners openden de stadspoorten, waardoor de opstandelingen Haarlem konden binnendringen. De stad werd geplunderd. Schout Claes van Ruyven werd, onder leiding van linnenwever Walich Dirckszoon, door een hongerige menigte met een hellebaard (een middeleeuws wapen dat bestaat uit een lange houten stok met aan het uiteinde een ijzeren punt en daaronder aan de ene kant een bijl en de andere kant een haak) neergestoken op de Grote Markt. Vervolgens werd hij in stukjes gesneden en in een mand gestopt. De mand werd voor de deur van zijn weduwe gezet met een briefje waarin stond dat zij maar aan deze botjes moest kluiven.
Beide afbeeldingen zijn gemaakt in de achttiende eeuw; de kopergravure door Fokke Simon, de prent door Reinier Vinkeles en Cornelis Bogerts.