Op 23 oktober 1576 brak er brand uit in de voormalige brouwerij het Ankertje aan het Slepershoofd, vlakbij de stadskraan aan het Spaarne. De brouwerij is dan ingericht als wachthuis voor Spaanse soldaten. Middeleeuwse steden bestonden voor het grootste deel uit houten huizen. Daarom bestonden er veel ordonnanties over het veilig stoken van vuur en moest men water of zand bij de hand hebben. Er was zelfs een zogenaamde 'papklok'. Na een bepaald uur in de avond, aangegeven door het luiden van de klok, mocht er geen vuur meer worden gemaakt voor etensbereiding. Ondanks al deze maatregelen verspreidde het vuur zich razendsnel.
De brand duurde twee dagen. Veel huizen en gebouwen gingen verloren. Na afloop werden er strengere bouwvoorschriften ingevoerd. Daken mochten niet langer van stro worden gemaakt en langzamerhand maakten de houten huizen plaats voor steenbouw. Ook werd een soort rampenplan ingevoerd: alle buurten in de stad moesten beschikken over een bepaalde hoeveelheid ladders en brandemmers. Gilden, stadswachten en ook gewone burgers werden verplicht om bij de bestrijding van een brand te helpen. Hoe vreemd het ook klinkt, vooral branden maakten duidelijk hoe afhankelijk stedelingen van elkaar waren. Juist in het voorkomen en bestrijden van brand vormden zij een solidaire gemeenschap.